de nacht was prachtig en de maan scheen fel aan de donkere hemel. met zachte voetstappen liep Riddel langs een grote grafsteen die boven op een hoog aangeziene gast lag, maar het lag half in de grond gezakt en vertelde dat het jaren geleden was voor het er kwam te staan. zijn blik gleed over de andere grafstenen die er verlaten bij lagen totdat Riddel een jonge vrouw op een grafsteen zag zitten. hij vronste zijn wenkbrauwen, maar ging er niet naar toe. het kon zomaar zijn dat ze kwaadaardig was, dus liep Riddel door en hij vouwde zijn vleugels nog eens netjes achter zijn rug.